Tijdens protesten van textielarbeiders in Bangladesh is een dode gevallen. De kleermakers protesteren al dagen voor hogere minimumlonen, maar ze vrezen ook slechtere omstandigheden nu de overheid de buitenlandse controles wil schrappen. Die vinden plaats sinds de ramp van Rana Plaza.
Verhoging minimumloon onvoldoende
Duizenden textielarbeiders uit de vele kledingfabrieken in Bangladesh komen al sinds zondag op straat om hogere minimumlonen te vragen. Woensdag kwam het daarbij tot een aanvaring met de politie, toen de protestvoerders een weg naar de nationale luchthaven van Dhaka probeerden te blokkeren. Er werd iemand doodgeschoten en tientallen anderen raakten gewond, zo bericht FashionUnited.
Aanleiding voor de protesten is ontevredenheid over de lonen en de arbeidsomstandigheden van de kleermakers. In september kondigde de overheid van Bangladesh een verhoging van het minimumloon aan, van 5.300 taka (54 euro) naar 8.000 taka (82 euro) per maand vanaf december vorig jaar. Het was de eerste verhoging sinds 2013. De arbeiders beweren echter dat de verhoging onvoldoende is om de prijsstijgingen van de voorbije jaren te compenseren. Ze klagen ook aan dat de fabrieken de loonsverhogingen tot nu toe helemaal nog niet hebben doorgevoerd.
Bangladesh gooit toezichthouders buiten
De textielwerkers maken zich ook zorgen over het Bangladesh-akkoord, dat er kwam na de instorting van de fabriek Rana Plaza in 2013, waarbij meer dan 1100 arbeiders om het leven kwamen. Dat internationale akkoord hoort nu, vijf jaar na datum, te worden omgezet in een nieuw ‘Transition Accord 2018’, dat samen met de 200 ondertekenende modemerken en belangenorganisaties de weg moet uitzetten.
De Bengalese overheid wil het akkoord echter weg: van het Hooggerechtshof moest het internationaal orgaan dat onder meer veiligheidscontroles in fabrieken uitvoert tegen eind november 2018 het land verlaten. De overheid meent dat buitenlands toezicht niet langer nodig is en dat het eigen controleorgaan (de Remediation Coordination Cell of RCC) de taken zelf kan overnemen. Het Akkoord is in beroep gegaan tegen de uitspraak en op 21 januari moet er een uitspraak komen.
Schrapping 500 onveilige fabrieken onaanvaardbaar
Als argument voert de overheid aan dat er sinds 2013 geen noemenswaardige ongelukken meer zijn gebeurd, maar de ware motivatie achter de ban is dat zo’n 500 fabrieken door het Akkoord zijn afgekeurd omdat ze nog steeds niet voldoen aan de opgelegde vereisten. Hierdoor mogen modemerken bij de fabrieken in kwestie geen bestellingen meer plaatsen. Een groot verlies aan jobs en aan inkomsten voor Bangladesh, dus “onaanvaardbaar” volgens handelsminister Tofail Ahmed.
Voor de textielarbeiders is het bang afwachten, want hoewel er veel banen op het spel staan als er 500 fabrieken worden geschrapt, is de kans groot dat de situatie op de werkvloer weer snel achteruit zal gaan wanneer inspecties alleen nog door het RCC worden uitgevoerd. “Alles wijst op een gebrek aan gereedheid”, vat een rapport van de Schone Kleren Campagne immers samen: “De nationale inspectie slaagt er niet in transparant te handelen en heeft slechts een derde van het aantal inspecteurs om twee keer zoveel fabrieken te monitoren als momenteel onder het Akkoord vallen”.
Zelfs als de 500 betwiste fabrieken van het RCC open mogen blijven en het Akkoord vervalt, is de kans bovendien klein dat de inkopers van grote modemerken er nog zullen bestellen. De merken die het akkoord in 2013 hebben ondertekend moeten zich hier namelijk wel nog tot 2021 aan houden.
Terug naar af voor Bengalese textielarbeiders?
De Schone Kleren Campagne beklemtoont dat het wel degelijk de bedoeling is om “samen te werken met de overheid” en “het inspectie- en remediëringswerk van het akkoord over te dragen aan een aantoonbaar capabele nationale regelgevende instantie”, maar pas “wanneer, en alleen wanneer, de overheid daartoe in staat is”. Het is daarom nu aan de belangrijkste handelspartners van Bangladesh om het belang van een “ordentelijke overgang” te benadrukken, meent de organisatie. Zo is voor meer dan honderd fabrieken de controlebevoegdheid wel al overgeheveld naar het Bengaalse RCC.
De Bengaalse economie is sterk afhankelijk van kledingexport, die in 2017 zo’n 25 miljard euro opleverde. Het land blijft ook na de ramp van 2013 ’s werelds tweede grootste kledinguitvoerder, volgens de Wereldhandelsorganisatie, hoofdzakelijk omwille van de lage arbeids- en productiekosten. Net daarom zijn de overheid en de fabrieksuitbaters niet happig op maatregelen die de kosten voor de sector verhogen.